Bevrijdingscourant, het volledige verhaal

BIJLAGE BEVRIJDINGSCOURANT, UITGEGEVEN DOOR DORPSBELANGEN WESTENESCH

Hier leest u het volledige verhaal, waarvan het eerste deel te lezen is in de Bevrijdingscourant uitgegeven door Dorpsbelangen Westenesch. Dit verhaal komt (met toestemming) uit het boek dat Jan Roede schreef over zijn vader Piet en moeder Fennie.

VAN ELKAAR GESCHEIDEN DOOR DE OORLOG

Het hele relaas van het gedwongen werken in Duitsland in het kader van de Arbeitseinsatz heeft pap (met mam) op band ingesproken, van het vertrek tot de terugkomst en het vrijkomen in Nederland. Ik zal in dit epistel de hoofdzaken weergeven. Het was een harde, gevaarlijke tijd van op je hoede zijn en voor je hachje zorgen, zowel voor mam als voor pap.

KEURING VOOR DUITSLAND
Begin 1943 werden mannen gedwongen om in Duitsland te werken via de Arbeitseinsatz. Sommigen doken onder, maar pap vond dat te riskant voor mam en mij. Hij besloot dat hij zich er wel doorheen zou slaan.

Elke EDS-werknemer moest gekeurd worden. De chefs en hun vriendjes werden afgekeurd en vrijgesteld, terwijl het gewone personeel werd goedgekeurd en moest vertrekken. Wie een vriendje wilde zijn, kon de chef distributiebonnen toestoppen, want alle goederen waren ‘op de bon’ en dus gerantsoeneerd.

OP TRANSPORT NAAR DUITSLAND
Voordat pap vertrok maakten pap en mam een foto van hun gezinnetje, zie hieronder. Op de gezichten is de spanning af te lezen.

Met twee collega’s (Harm Jeuring en Feiko Steenkamp) ging pap op 19 februari 1943 met een bus van een NSB- er (die had wél een bus) naar Nieuweschans, waar nog een paar honderd arbeiders meer in de trein stapten naar Hannover. Maar in Oldenburg was het spoor gebombardeerd en bleef de trein steken. Ze konden die nacht slapen op het toneel van een concertzaal waar zoveel vlooien waren dat pap de hele nacht maar buiten is blijven lopen.

TRACTORCHAUFFEUR (2 weken, februari 1943)
De volgende dag kwam iemand van het Arbeitsamt en werden de arbeiders verdeeld over bedrijven in de buurt. Het leek wel een slavenmarkt. Pap werd naar Holzhandlung Meier in Oldenburg gestuurd. Hij werd chauffeur op een grote tractor waarmee hij twee maal per week een vracht hout naar Bremen moest brengen. Hij loste een Nederlander af die er twee jaar was geweest en nu voor het eerst met verlof mocht. Deze vertrouwde pap toe dat hij niet weer terug zou komen. Na een paar weken bleek dat pap als buschauffeur te goed voor die plaats was, en hij werd naar Pekol gestuurd.

TROLLEYBUSCHAUFFEUR
Bij Pekol vond hij z’n beide collega’s terug. Pekol was een bus- en trolleybusbedrijf in Oldenburg, met een eigen werkplaats voor bouw en onderhoud van bussen. Er waren chauffeurs en monteurs van allerlei nationaliteit. Ze kregen na instructies en proefritten drie rijbewijzen: Trolleybus, Omnibus en Holzgas.

Pap had al gauw de lol van de bussen af vanwege de specifieke oorlogsgevaren. Bij luchtalarm moest je maar zien dat je ergens tijdig in een schuilkelder kwam. ’s Avonds was het moeilijk rijden vanwege de verduistering en bij een aanrijding kwam meteen de Gestapo erbij die je als buitenlander verdacht van sabotage. Er was ook het gevaar van verleiding door Duitse vrouwen, omdat de Duitse mannen ver weg waren als frontsoldaten of bezetters. Veel chauffeurs trapten er (graag) in. Pap begreep dat hem dat ook kon gebeuren en wilde mede daarom weg van de bus.

Maar bovenal lokte pap de werkplaats, met het technische werk waar hij zijn zinnen altijd al op had gezet. Hij vroeg aan baas Pekol zelf om overplaatsing naar de werkplaats. Deze was verbaasd, omdat deze verandering ongewoon was, maar pap kreeg toestemming.

IN DE WERKPLAATS

DE WERKPLAATS ZELF
Pap koos voor de houtbewerking. Hij kon nog niet lassen en durfde daarom niet kiezen voor de metaalbewerking, ook al wilde hij dat veel liever. Hij had eerst te maken met reparatie en onderhoud van bussen, later ook met nieuwbouw. Naast de houtwerkplaats was de smederij, de metaalbewerking. Pap glipte daar vaak heen en leerde lassen, draaien en plaatwerken. Dat bleef niet onopgemerkt. Chef August Flügel wilde hem niet missen bij het hout, maar stond toe dat pap regelmatig werd uitgeleend aan de metaalbewerking.

Uiteindelijk was de praktijk andersom. Hij zat in de metaalbewerking totdat hij naar het hout werd geroepen. In deze 2 jaar deed pap de veelzijdige ervaring op die hem een allround vakman maakte en die hem na de oorlog uitstekend van pas zou komen in zijn streven om fietsenmaker/ garagehouder te worden. Ook smokkelde hij gereedschap mee naar huis als hij met verlof ging, wat hem goed van pas kwam (en mij nu nog!). Hij werkte graag met een veel jongere Rus, Pomarenco Gre(g)or uit Saporoche in de Oekraïne. Die maakte tussendoor balalaika’s, waar de Russen mooi op konden spelen. De snaren werden door een niet-Rus in de stad gekocht, omdat Gregor als niet-Ariër niet in een winkel mocht kopen.

KLUSSEN VOOR PARTICULIEREN
Hij deed ook klussen in verschillende gezinnen waarvan de mannen aan het front waren. Allerlei werk, van appels plukken tot hondenhokken timmeren, vrijwel altijd voor alleenstaande vrouwen omdat Duitse mannen nu eenmaal in het leger zaten. Dat leverde hem goed eten, D-marken en wat huiselijkheid op. Maar ook hier was het uitkijken voor vrouwen die een man misten.

SPAREN
Pap verdiende best goed. Veel collega’s verbrasten hun verdiensten in Duitsland, maar pap stuurde de Duitse marken in een gewone brief (die werd binnen Duitsland niet opengemaakt) naar mam’s broer Albert, die in Duitsland in Haren, vlak aan de grens werkte. Albert was grensganger. Hij kon elk weekend de grens over naar huis en nam het geld mee naar mam. Die wisselde het in voor guldens. Dat bleek na de oorlog erg verstandig, want toen waren de marken niets meer waard. Het leverde een flinke spaarpot op waar ze na de oorlog veel profijt van hadden.

AL MET AL
Als je de oorlogsomstandigheden vergat, had pap het er wat werk betreft best naar zijn zin. Eigenlijk had hij zijn oorspronkelijke doel, technisch werk, helemaal bereikt. Ook de werksfeer was redelijk ontspannen, de werkdruk niet erg hoog en het loon goed. Met zijn baas, August Flügel, ging hij regelmatig na het werk in de kroeg tegenover de werkplaats een biertje drinken. “Als ik vrijgezel was geweest, was ik er vast gebleven”, zegt pap.

LATER
Na de oorlog is hij er meerdere keren met mam terug geweest. De eerste keer was zeven jaar na de oorlog. Ze zijn door baas Pekol zelf keurig ontvangen en onthaald (ze kregen zelfs een leuk bedrag als ‘vakantiegeld’ toegestopt) en ze hebben verscheidene kennissen daar opgezocht. Vooral de familie Willy Puls met hun zonen Friedhart, Gerold en Erwin. Ook bezochten ze de klusadressen, zodat mam een beter beeld kreeg hoe het was toegegaan.

OVERLEVEN

ONDERDAK
De chauffeurs en monteurs waren ondergebracht in een Lager, een groot gebouw aan de Friedrichstrasse 7, deels voormalig hotel, deels nog winkels. (De Russen als niet-Ariërs zaten ergens anders) Ze zaten er als soldaten in een kazerne. Je had geen eigen kamer. Een slaapzaal met twee rijen bedden in twee lagen boven elkaar, met strozakken om op te slapen. Je moest goed op je spullen en je veiligheid letten. Echter, ook op arrogante stedelingen-landgenoten die de Drenten als minderwaardige ‘boertjes’ behandelden en hen probeerden te benadelen. Maar pap wist zich te handhaven. Met woorden kon hij niet tegen hen op, maar met daden wel en hij was beresterk. Enkelen hebben dat aan den lijve ondervonden. Zo kwamen een stel Hagenaars diep in de nacht van een avondje stappen luidruchtig de slaapzaal binnen waar iedereen al sliep. Toen ze luidruchtig bleven napraten waarschuwde pap hen een paar keer dat ze zich stil moesten houden en dat het licht uit moest. Dat leverde alleen maar smalende opmerkingen op aan het adres van het boertje totdat pap een schoen greep en de lamp aan scherven gooide. Vervolgens dwong hij hen om de boel op te ruimen.

ETEN
Het eten was niet echt slecht, maar ook niet erg best. Ze konden eten in een Wirtschaft aan de overkant, waar een sympathieke vrouw die ze ‘Mutti’ noemden soep kookte terwijl haar onsympathieke nazi-echtgenoot alles in de gaten hield. In het Lager was een kachel waarop je zelf wat kon maken. Maar één kachel voor 25 mannen was erg krap. Bovendien was alles gerantsoeneerd en de bonkaarten die ze als buitenlanders kregen waren heel wat kariger dan die van de Duitsers. De post werkte vrij normaal, al werd de internationale post wel opengemaakt. Mam stuurde pap extra etenswaar: zoals zelf gemalen meel (ik heb de molen nog) en vlees van het zelf geslachte varken. Dit tot jaloezie van zijn collega’s.

VERRADERS
Je moest oppassen wat je zei, want overal waren luistervinken en verklikkers naar de Gestapo. Pap luisterde bij Duitse kennissen (klusadressen) wel naar de Engelse radio, wat verboden was. Tijdens de slag om Stalingrad waren de Russen erg nieuwsgierig naar nieuws, en toen pap hen iets daarover zei werd dat afgeluisterd. Hij werd verklapt en moest bij de baas komen. Hij hield zich van de domme: “Ik mag toch vertellen wat ik over de Duitse radio hoor? Dat de Russen het misschien verkeerd begrijpen kan ik niet helpen.” Het werd niet doorgegeven aan de Gestapo. “Dit was een van de weinige momenten dat ik het echt benauwd heb gehad” zegt pap. “Ik heb gezien hoe collega’s er uitzagen die bij de Gestapo voor verhoor waren geweest, en dat was duidelijk.”

VROUWEN
Er waren veel alleenstaande vrouwen die goed ambachtelijke hulp konden gebruiken of eenvoudig wat aanspraak. Boven het lager woonde een oudere Frau Bruns, die op een distributiekantoor werkte waar bonkaarten werden beheerd. Pap kwam daar wel voor een praatje en ze bezorgde hem bonnen voor een goed kostuum. Voor een vrouw die een hondenkennel had timmerde hij hokken en deed hij andere klussen.

Maar er was ook het al genoemde gevaar van verleiding door Duitse vrouwen, die smachtten naar een man omdat hun mannen ver weg waren als frontsoldaten of bezetters. Veel mannen in Duitsland waren gedwongen gastarbeiders of krijgsgevangenen uit de bezette landen die de Duitse economie en vooral de oorlogsmachine op gang moesten houden. Omdat hun vrouwen ver weg waren smachtten zij naar vrouwen. Geen wonder dat beide partijen elkaar in deze ongezonde situatie nogal eens vonden. Het leidde tot normale huwelijken, maar vaker tot overspelige toestanden. Er ontstonden hilarische of dramatische situaties als de overspeligen werden betrapt. Nog erger werd het als er ongewenste zwangerschappen ontstonden, zoals bij een collega van pap. De Duitse vrouw wilde met hem trouwen, maar hij had in Nederland ook vrouw en kinderen. Bij de eerstvolgende keer dat hij met verlof kon, kwam hij niet terug maar dook onder. Hij liet de Duitse vrouw met haar kind stikken en hield in NL zijn mond dicht. Pap zei ook niets. Pas in 2009 vertelde hij me dit.

Pap wilde mam niet bedriegen en was zich bewust van de risico’s, dus hij was op z’n hoede.
Als chauffeur had je gemakkelijk contact, vooral als aan het eind van een rit de bus vrijwel leeg was. Dan kwam er nogal eens een vrouw naar voren die met een vriendelijk praatje en met etensbonnen of sigaretten je probeerde te verleiden om mee te gaan naar de film en daarna mee naar huis om wat te eten. Wat daarna de bedoeling was is niet moeilijk te raden.

Bij de oudere vrouw voor wie hij timmerde was op een dag een jonge vrouw op bezoek, waarvan ze ronduit zei dat die een man miste. Pap ging er niet op in. Op een zondag ging pap een wandeling maken. In één van de voortuintjes liep een jonge mooie vrouw. Ze groetten elkaar en maakten een praatje. De vrouw liep met pap mee op en ze praatten heel geanimeerd, pap begon zich ongemakkelijk te voelen. Er kwam een buiten-dienst-trolleybus achterop met daarin collega’s van pap die naar de stad gingen. Ze stopten en riepen pap toe of hij mee wilde. Pap ging mee, de vrouw zei: “Hoffentlich auf Wiedersehen.” “Het was soms best moeilijk”, zegt pap.

HANDEL
Fietsbanden waren in Nederland niet meer te krijgen, dus als de buitenband versleten was, moest je op massieve banden verder of zelfs op houten. Maar er was een manier om de versleten buitenband te omhullen met een laagje rubber, zodat je weer verder kon. Dat laagje rubber bestond uit een lange strook van 12 cm breed die pap uit een afgekeurde binnenband van een autobus sneed en die je om de buitenband van de fiets spande. (Uiteinden op maat aan elkaar gelijmd) In een koekjestrommel van Brandenberg konden precies vier opgerolde stroken. Pakpapier erom, ‘Vorsicht Glas’ erop en versturen naar zwager Albert de Vries, die ze meenam de grens over en verkocht. De winst deelden ze.

Ook stuurde mam sigaren die haar broer Henk maakte van tabak die mam zelf verbouwde. (verschrikkelijk zware tabak volgens pap) Henk was een tijd als onderduiker bij mam thuis. (gevlucht uit Duitsland waar hij het werk niet aankon) Pap verhandelde die sigaren voor etenswaar.

BEWEGINGSVRIJHEID EN VERLOF
Binnen Duitsland konden pap en z’n collega’s zich vrij bewegen. Voor de Russische collega’s was dat niet zo, omdat ze van een niet-Arisch ras waren. Ze konden bijv. niet in een winkel iets kopen. Eens per twee maand konden de Nederlanders een weekend naar huis. Een collega moest dan borg staan. Als de verlofganger niet terugkeerde, kon de collega niet meer met verlof. Pap maakte dat mee doordat zijn al genoemde collega Harm Jeuring niet terugkwam omdat hij (getrouwd) bij een Duitse vrouw een kind had verwekt en die vrouw met hem wilde trouwen. Dat was in het laatste jaar van de oorlog toen pap 10 maanden niet thuis kon komen.

Om de censuur te ontlopen nam pap stiekem brieven mee op verlof. Hij had in één van zijn zelfgemaakte koffers een dubbele bodem gemaakt. Tussen de bodems stopte hij brieven en zo gingen die mee. Ook andere spullen, zoals gereedschap kwamen daar wel in. Bij de Duitse douane in Weener ging het steeds goed. Hij deed eerst de grote koffer met vuil wasgoed open op de douanetafel. Als de douaniers dat goed hadden gezien en geroken draaide hij het sleuteltje van de kleine koffer met de dubbele bodem open en zei: “Deze ook nog?”, maar dat hoefde nooit. Nu, achteraf, is hij ietwat verbaasd dat hij dit durfde, want hij liep groot risico. Bij paps verhuizing in 2007 stond één van de koffers nog op zolder.

Pap ging met de trein naar Nieuwe Schans en dan met een bus naar huis. Als het in een treincoupé zo vol was (meest Duitse officieren met vrouwen) dat het voetvolk moest staan, dan begon pap zich wat opzichtig te krabben alsof hij luizen had en dan vertrokken er al gauw een aantal, zodat pap rustig kon zitten. Voor de bus in Nederland was er geen benzine, en de bussen reden zo goed en zo kwaad als dat lukte, op houtgas. Achter op of aan de bus stond een installatie waarin hout zo werd gestookt dat het niet direct verbrandde, maar vergaste. Op dat gas liep de motor van de bus. Het was steeds afwachten hoe lang de rit duurde. De trein kwam een keer wat laat op de dag aan en de bus vertrok niet meer. Pap is toen maar in de wachtende bus gaan slapen tot de volgende dag.

ZWAGER HENK DE VRIES (HENDRIK ROELOF)
Mam’s broer Henk de Vries was ook naar Duitsland gestuurd, bij pap in de buurt. Hij kwam op een boerderij terecht, waar hij vrij zwaar lichamelijk werk moest doen, wat hij helemaal niet gewend was. Hij had voor de oorlog bij de drukkerij van de Emmer Courant gewerkt. Op een dag kwam hij bij pap op bezoek en pap schrok hoe hij eruit zag. “De vellen hingen aan z’n handen van het houthakken, en hij was er beroerd aan toe.” Pap zei hem dat hij moest zien weg te komen, want dat hij dit niet volhield. Dat heeft Henk ook gedaan. Hij is naar Nederland gevlucht en eerst ondergedoken bij familie in Enschede, later bij ons in Emmen.

BOMBARDEMENTEN

Het bedrijf van Pekol stond aan de rand van de stad. Dichtbij lag een vliegveld. Aanvankelijk gingen de arbeiders wel eens op het platte dak van Pekol kijken naar luchtgevechten: Duitse jagers die van het vliegveld opstegen en Amerikaanse bommenwerpers aanvielen. Paps collega Feiko Steenkamp voelde tijdens zo’n schouwspel iets aan zijn oor. Er zat een scheur in en het bloedde. Een verdwaalde kogel of scherf moest dat gedaan hebben. Daarna mochten ze niet meer kijken.

Een Amerikaanse aanval op het vliegveld kon niet uitblijven. Voor het personeel van Pekol werd een zware schuilbunker op het terrein van Pekol gebouwd. De aanval kwam in 1945 en was verschrikkelijk. Het licht in de bunker ging uit, gegil van vrouwen en kinderen, gedonder van de bommen, de hele bunker zwiepte heen en weer door de luchtdruk, gefluit van lucht door de ventilatiegaten. Na 5 minuten was het over. Pap was nog nooit zo bang geweest. Hij kwam beduusd uit de bunker, kon niet praten en zat een tijdlang stil op de grond met z’n rug tegen de bunker. Buiten was het donker van de rook De omgeving stond in brand. Complete gebouwen waren verdwenen, bomen stonden op de kop op de grond. Het vliegveld was volkomen vernietigd, maar de directe omgeving ook. Toen viel bij pap het besluit: ik moet hier weg, het wordt te gevaarlijk.

MAM ALLEEN MET MIJ THUIS

OVERLEVEN
Toen pap wegging, bleef mam alleen met mij achter. “Dat was heel erg”. Voor pap’s vertrek hebben ze nog een foto laten maken van ons drieën. De gezichtsuitdrukkingen spreken boekdelen. Pas na twee weken kreeg ze voor het eerst een bericht van pap. Toen hij twee maanden later voor het eerst een weekend thuiskwam, kende ik hem niet meer. “Dat was erg”, schrijft mam, “en hij kreeg nog wel een grote eigengemaakte bouwdoos (blokkendoos)”. Daarna kwam pap na elke twee maanden een weekend thuis, “op de gekste tijden”, behalve die vreselijke laatste 10 maanden waarin hij helemaal niet thuiskwam. Daar kwam bij dat de oorlogssituatie thuis allesbehalve prettig was en ze de steun van pap hard nodig had. Ze was alleen in huis met de zorg voor mij en met de zorgen om aan eten en andere spullen te komen.

In de herfst moest er bijvoorbeeld turf in huis komen voor verwarming in de winter. Die werd met paard en wagen uit het veen gehaald. Het eerste jaar heeft pap dat nog zelf in een verlofweekend klaargespeeld, het tweede jaar heeft Jan Haasken ervoor gezorgd. De meeste hulp kwam van oom Eit de Vries, een steun en toeverlaat, die twee huizen verder woonde. Zijn dochter Minie heeft vaak bij mam geslapen. Zijn beide zoons, Hendrik en Rieks, kwamen regelmatig ’s avonds bij mam om Monopoly te spelen of een ander spel. De verlichting bestond daarbij uit een blikken doosje met een gaatje in het deksel, waar een paar in elkaar gedraaide draadjes als kous doorheen staken. In het doosje zat water met daarop olie.

Buurman Gerbrand Takens was NSB’er. Maar iedere herfst, als het koren werd gedorst kwam hij persoonlijk rogge en tarwe brengen tegen kostprijs.Gerbrand wist ook dat oom Henk bij ons was ondergedoken, maar hield zijn mond. Na de oorlog werden de NSB’ers opgepakt en opgesloten, maar Gerbrand kwam na een week vrij, mede doordat pap en mam deze positieve feiten naar voren brachten.

DE LAATSTE 10 MAANDEN OORLOG

Op het laatst van de oorlog kon niemand meer met verlof en is pap 10 maand niet thuis geweest. Ook kwam er geen post meer. Mam was volledig in het ongewisse over pap, terwijl Duitsland werd gebombardeerd. Daar kwam nog de angst bij van verraad vanwege bijvoorbeeld oom Henk die 3 maanden bij ons was ondergedoken en het veel te grote varken dat mam had geslacht. Dat was als volgt.

MOND EN KLAUWZEER
In november 1944 moest ons varken geslacht worden dat veel te zwaar was. Mam mocht 50 pond slachten en het beest bleek later 320 pond schoon te zijn. Probleem dus. ’s Morgens heel vroeg kwam de slager en die wist er niet goed raad mee, want er kon controle komen. Maar er kwam niemand, alleen keken voorbijgangers vaak naar ons huis. Mam liep eens naar voren en zag dat er een groot pamflet op de baanderdeur zat met daarop ‘Mond en Klauwzeer’. Dat was een zeer besmettelijke veeziekte waardoor niemand het erf op mocht. Wie het pamflet opgeplakt heeft is nooit bekend geworden, maar het was echt iets voor oom Eit de Vries. Mam durfde het pap niet te schrijven uit angst dat het allemaal bekend zou worden, maar het lekte toch uit. Als ze haar pakje met etenswaren voor pap naar de EDS bracht voor verzending, kreeg ze daar fijntjes te horen dat “het toch niet allemaal overkwam want vleeswaren werden er uitgehaald.”

‘BEHULPZAME’ ZWAGER
Op een dag kwam pap’s zwager Jan Wijnholts bij mam op bezoek. “Hij begreep dat mam het wel moeilijk zou hebben zo zonder manspersoon in huis en vooral in bed, maar hij wilde met name voor dat laatste wel zo goed zijn om zijn diensten aan te bieden.” Daarvoor was hij echter bij mam aan het verkeerde adres, zodat hij al heel gauw weer op de fiets naar huis was.

BANGE NACHTEN
Er kwamen vooral ’s nachts grote drommen geallieerde vliegtuigen “Tommies” overvliegen op bombardementsvluchten naar Duitsland, waar pap was. Zelfs ik herinner me het monotone geluid ervan. Mam wist precies wanneer ze in de richting van Oldenburg vlogen. Dan lag ze op de knieën op bed voor het raam te kijken. “Dan waren we bang. Jan ook, al begreep hij er niet alles van.”

Ze had altijd mijn kleren in een tasje klaar staan en in een kistje de papieren. Voor mam was dit alles verschrikkelijk. Op een nacht, sloegen bij haar de stoppen door. Met haar blote handen heeft ze een ruit ingeslagen. Ze kan zich er niets van herinneren, alleen dat ze wakker werd en ze zelf en het bed onder het bloed van haar polsen zaten. De littekens getuigen ervan. Sindsdien heeft Minie van oom Eit de Vries bij haar geslapen. Mam zei niet voor niets dat ze liever dood wilde gaan dan dit allemaal nog eens mee te maken.

BROER HENK ALS ONDERDUIKER
Mam’s broer Henk de Vries, die in Duitsland bij een boer moest werken, “trof het heel slecht. Hij kwam er als een gebroken man weg.” Hij vluchtte naar een tante in Enschede, maar werd bij een luchtalarm in een schuilkelder herkend door een ‘verkeerde’. Hij moest dus weg en kwam bij ons thuis onderduiken. Zijn schuilplaats was onder de bedstee. Dat was een zeer gevaarlijke toestand en bracht extra spanning, vooral omdat ik als jongetje van vier niet besefte dat niemand dat mocht weten. Ik kon hem gemakkelijk hebben verraden. Mam verbouwde tabak en Henk maakte er pijptabak en sigaren van. Dat stuurde mam naar pap, die het verhandelde voor etenswaar. Na drie maanden kwam Henk vrij.

EEN ROTTERDAMMER TE GAST
Mam kreeg een brief uit Rotterdam van de vrouw van een collega van pap in Oldenburg, Dirk Lambooi. Ze moest ‘op advies van de huisarts’ een tijdje op het platteland wonen met haar dochtertje. Mam was zo goed om hen naar ons te laten komen. Maar het leven op het platteland stond hen niet aan. Het eten was te grof, alles moest gezeefd worden, er was geen comfort in huis en geen privacy. Bovendien was er geen bioscoop, er was niets te beleven. Na enkele weken vertrokken ze weer zonder enige vergoeding voor het verblijf. Mam miste een jurk. Mam schreef deze ervaring pas achteraf aan pap, en pap vertelde het mij in december 2008.

DE VLUCHT VAN PAP TERUG NAAR HUIS

VOORBEREIDING
Of het zo moest zijn: een paar dagen na het bombardement dat pap in Oldenburg meemaakte kwam mam’s broer Albert de Vries bij pap aanwaaien. Hij werkte ook in Duitsland, maar vlak over de grens bij Haren bij een boer. De dochter van de boer was op bezoek bij haar liefje in Oldenburg en Albert was brutaalweg met haar meegereisd. Ze maakten een plan. Pap zou op de fiets naar Albert in Haren komen en die zou hem over de grens smokkelen. Daarna zou pap naar opa de Vries gaan en daar onderduiken tot hij vrij kon komen. Pap zou een gunstig tijdstip voor de vlucht afwachten. Albert nam alvast een volle koffer van pap mee terug naar Haren.

VAN OLDENBURG NAAR KLIJNDIJK
Op zaterdag 15 februari 1945 besloot pap het te wagen. Maar Albert wist van niets. Pap kon er die dag maar niet toe komen om te vertrekken uit angst voor de Gestapo. Hij bleef maar dralen en aarzelen. Uiteindelijk ging hij pas om 6 uur ’s middags op zijn donkergroen geverfde fiets weg voor de tocht van 130 km., grotendeels langs het Küstenkanal. Maar het was al donker en wegwijzers en straatnaamborden waren in verband met de vijand verwijderd. Na een uur dwalen was hij op dezelfde plaats terug: de Kreyenbrück. Hij vroeg de weg aan een willekeurige Duitser die hem tot zijn verbazing een stafkaart gaf en een beter zadel voor de fiets. Hij zei erbij dat hij de kaart moest vernietigen bij dreigende controle.

Opnieuw ging pap op weg, nu in het donker in een miezerige regen, onder het geluid van geallieerde bommenwerpers en jachtvliegtuigen boven hem. Hij reed zonder licht, want dat zou hem verraden bij mensen op en langs de weg, maar ook de vliegtuigen zouden hem kunnen beschieten. Bij verdachte geluiden ging hij plat in de berm. Een keer kwam hij met het voorwiel ergens langs, kwam aan het slingeren en reed pardoes een (gelukkig droge) sloot in. De hele nacht reed hij door tot bij een overweg bij Dörpen, die net dicht ging. Pap kroop in een droge sloot en zag een eindeloze trein met oorlogstuig voor het Westfront moeizaam langs sukkelen, met voor en achter een enorme zuchtende en steunende stoomlocomotief.

Hij was doodmoe en koud, en klopte bij een zusterhuis aan voor een paar uur onderdak. Ze verwezen hem echter naar een Wirtschaft, maar dat vond hij te riskant, dus maar weer verder. Bij een woonhuis zag hij een schuurdeur open staan en hij reed daar pardoes naar binnen. Op een hoop stro liet hij zich vallen en werd tegen negen uur ’s ochtends verkleumd weer wakker. Uit het huis zag hij een man vertrekken en daarom durfde hij het aan om aan te kloppen voor een kop koffie. Die kreeg hij, plus uitleg hoe naar Haren te rijden. Pap ‘betaalde’ met een sigaar van Oom Henk en ging verder.

Het was zondagmorgen en het werd een spooktocht in Zuidelijke richting, door het gebied langs de Nederlandse grens. Overal waren mensen al dan niet gedwongen aan het ‘Schansen’, versperringen opwerpen tegen de vijand. Bomen werden op een paar meter hoog afgezaagd, wallen opgeworpen, prikkeldraad gelegd en loopgraven over de weg gegraven, alles onder leiding van SS’ers. Pap reed er, verstijfd van angst, brutaalweg tussendoor, hier en daar joviaal ‘Heil Hitler’ groetend. Er gebeurde helemaal niets, hij werd niet staande gehouden!

Bij Haren vroeg hij de weg naar de boerderij van Albert en kwam daar na 18 uur fietsen rond de zondagmiddag aan. Albert was echter met weekend naar Nederland omdat hij niet van paps vlucht wist. De boerin gaf hem te eten en wees hem het bed van Albert. Hierin viel hij in slaap tot de volgende ochtend, maandag dus. Toen kwam Albert terug en bracht hem ’s avonds stiekem de grens over. Pap ging snel door naar opa de Vries op het afgelegen boerderijtje in Klijndijk, waar hij onderdook. Op 17 februari, op de dag af twee jaar na zijn vertrek, was hij weer terug.

VAN KLIJNDIJK NAAR HUIS
Pap moest zo snel mogelijk vrij uit zijn onderduikadres, omdat opa de Vries de spanning niet aankon en hem door zijn gedrag zou kunnen verraden. Mam maakte op de fiets (vervoer was er niet) de lange tocht naar de restanten van het EDS-kantoor in Hoogeveen voor een soort werkgeversverklaring dat pap daar werkte. Vervolgens fietste ze naar Jan Haasken in Weerdinge voor een bewijs dat pap op de fiets van Klijndijk naar Westenesch mocht rijden.

Dat laatste bewijs ritselde Jan Haasken via een familielid dat NSB-er was en die op het arbeidsbureau werkte. De oorlog liep op z’n eind en de NSB’ers begonnen zoete broodjes te bakken. Binnen een week had mam alles geregeld. Nu kon pap pas vrij naar huis en mocht ik hem zien. Pap bleef twee weken thuis om te acclimatiseren en begon daarna weer bij de EDS. De oorlog liep op z’n eind.

REACTIE BIJ PEKOL
Pap was in Duitsland bevriend geraakt met een Duitse collega; Willie Puls. Na de oorlog hebben ze elkaar meerdere keren met hun gezinnen opgezocht. Willie had, nadat paps vlucht was ontdekt, met Karl Brummond gesproken. Dat was de collega-Duitser die van de Partei was en dus gevaarlijk. “Ach”, had deze gezegd, “hij zal wel naar z’n vrouw zijn.” Er werd geen actie ondernomen om pap terug te halen, wat in principe gekund had. De oorlog liep ten einde.

DE BEVRIJDING

TUSSEN DE BRANDENDE BOERDERIJEN
Pap had een schuilkelder gegraven naast ons huis: en gat in de grond met een dak erover van o.a. spoorbielzen. Met een laddertje gingen we erin. Ik herinner me dat ik in het zand van de wand met een stokje kon tekenen. Er liepen Duitsers om het huis die niets tegen ons deden. Aan de overkant van de straat waagde een Duitser het om een mitrailleursalvo af te geven richting Oranjekanaal, waar de Poolse tanks naderden. Die gaven de volle laag terug. Het resultaat was dat de boerderijen van de beide overburen in vlammen opgingen, terwijl ons huis er precies tussenin stond. Ik herinner me het geloei van het vee in de brandende boerderijen. Het liep voor ons goed af. Een brandbom stond in de grond tegen een drooglijnpaal op drie meter van ons huis. Hij was niet afgegaan.

ZEEP, CHOCOLA EN TANKS
Het weiland naast ons huis kwam vol Poolse tanks te staan. Ze ruilden uien en aardappels tegen chocola en zeep. “Ik ging ook handdoeken voor hen wassen en kreeg dan een heel blok zeep.” Mam kon de zeep goed gebruiken, ik lustte graag chocola en werd vriendjes met een tanksoldaat. “Jan was er eerst bang voor, maar die ene man had vast zelf zo’n zoontje, hij probeerde Jan over te halen met hem mee te gaan. Eindelijk lukte het hem met koekjes en chocola en hij mocht op zo’n tank zitten. Dat wou hij wel en hij ging er toen uit zichzelf naar toe.”.

AFVOER VAN NSB’ERS
“De volgende dag werden de NSB’ers uit hun huizen gehaald en in een klein veewagentje meegenomen, onder het gejoel van de mensen. Iedereen was op straat.” Toen een paar sympathisanten uit huis zouden worden gehaald kwamen ze de deur uit met onderduikers die ze hadden verborgen en waarvoor ze hadden gesimuleerd met de vijand te heulen. Ze werden luid toegejuicht. De NSB’ers werden een paar dagen later in een lange rij lopend van Emmen naar kamp Westerbork afgevoerd. “Er waren ook bekenden bij, de bevolking had er lol in, de rollen waren omgedraaid.”