In het begin van de negentiende eeuw was de toestand in Drenthe bedroevend. Drenthe bestond namelijk vrijwel geheel uit heidevelden en moerassen, en omdat de afvoer van water ontbrak, was het genoodzaakt om in armoede te leven als hiervoor geen oplossing kwam. Aan communicatie met de “buitenwereld” was weinig/geen behoefte en dit was ook nog vrijwel onmogelijk. Maar de oplossing was in de maak.
Omstreeks het midden van de negentiende eeuw staken enkele ondernemende lieden de koppen bij elkaar om door middel van de ontginning van Drenthe een winstgevende investering te doen. Aannemer Jasper Klijn (geboren in 1810 te Hardinxveld) was degene die het plan ontwierp om:
De grootste hoeveelheid veen lag in het noordelijke gedeelte van de Marke Noord- en Zuidbarge, zodat het kanaal van west naar oost gegraven moest worden. Enige namen die ook niet onvermeld mogen blijven, zijn die van de aannemers A.A. Visser Kz, uit Sliedrecht, P. Langeveld Pz, uit Hardinxveld en de gebroeders Goedkoop uit Amsterdam. De heren beraamden de totale kosten op ƒ 580.000,00; een aanzienlijk bedrag in die tijd.
Door de “Drentsche Veen- en Middenkanaal Maatschappij (DVMKM) op te richten, werden de aannemers voorzien van aandeelhouders die zouden kunnen profiteren van de winsten die het kanaal met zich mee zou brengen. De financiële kant was rond en op 23 december 1852 verkreeg de DVMKM van de Gedeputeerde Staten van Drenthe concessie tot het graven van een kanaal dat een verbinding moest vormen tussen de Drentse Hoofdvaart en de uitgestrekte veengebieden in Zuidoost Drenthe. De akte van oprichting werd op 15 maart 1853 door zo’n veertig aandeelhouders ondertekend.
Op 12 december 1853 werd in Smilde begonnen met de graafwerkzaamheden en op 26 juni 1854 was het eerste deel gereed en moest het kanaal een naam hebben. Na beraadslagingen kwam oorspronkelijk de naam “Middenkanaal” uit de bus, maar deze vond men toch te nietszeggend, en zo werd, met toestemming van Koning Willem III, bij de feestelijke opening van het eerste kanaalvak, in Hoogersmilde, het kanaal “Oranjekanaal” gedoopt.
De verwachtingen van de maatschappij waren aanvankelijk hoog gestemd. Door een kanaal dwars door het Drentse plateau te graven, hoopte men te bereiken dat de onderneming direkt rendabel zou worden. Men rekende erop dat onder de heidevelden die onderweg gesneden werden, exploitabele lagen veen zouden zitten. Ook verwachtte men dat het kanaal een aantrekkelijke route zou zijn voor de scheepvaart met verbindingen naar Friesland en Groningen. Men hoopte tevens dat de verkoop van zwerfkeien, die in grote getale op het Drentse plateau werden aangetroffen, het nodige zou opleveren en dat men op ontwaterde gronden houtwas voor de verkoop zou kunnen telen. Van al deze hooggestemde verwachtingen is maar bitter weinig terechtgekomen. Tussen 1853 en 1892 is slechts eenmaal dividend aan de aandeelhouders uitgekeerd, niet omdat het toen zo goed ging, maar om nieuw kapitaal los te krijgen. Heidevelden waren niet te exploiteren en vervoer van keien bleek veel te duur om rendabel te zijn. De grootste teleurstelling betrof echter de waterstaatkundige problemen waarin men terecht kwam. Het Drentse plateau en met name de Hondsrug lagen veel hoger dan de ondergrond van de venen ten zuiden van Emmen. Het veen kon daardoor het water niet kwijt, wat als gevolg had dat er geen turf kon worden gestoken en het kanaal onbevaarbaar was door gebrek aan water. Om dit probleem op te lossen moesten kostbare werken uitgevoerd worden. Er werden veel sluizen aangelegd om de waterstand op peil te houden. Van 1923 tot 1925 werd het kanaal in het kader van de werkverschaffing verbreed en verdiept. Het onderhoud van het grote aantal bruggen werd vooral in de dertiger jaren een probleem. Veel bruggen werden tenslotte door de maatschappij aan gemeenten overgedragen. De hele onderneming is dan ook eigenlijk een fiasco geworden.
De maatschappij heeft precies 99 jaar bestaan, tot 23 december 1951, toen zij door Rijkswaterstaat werd overgenomen. Vijftien jaar later, in 1966, nam de provincie het weer van de Rijkswaterstaat over. In 1976 is het kanaal voor alle scheepvaart gesloten, iets dat de laatste jaren met name vanuit de recreatieve sector sterk betreurd word, omdat het één van de aantrekkelijkste waterwegen van Drenthe is.
De DVMKM is door de meesten al lang weer vergeten, anderen hebben er zelfs nooit van gehoord, maar het valt niet te ontkennen dat Jasper Klijn en de zijnen hebben gezorgd voor één van de grootste ommekeren in de geschiedenis van Drenthe, en o.a. aan hen danken wij dan ook het dorp.
In Odoornerveen zijn van het Oranjekanaal nog twee aftakkingen gegraven. Deze zouden worden aangesloten op andere kanalen in de omgeving.
Ten eerste de Borgerzijtak, deze is gegraven met als hoofddoel een verbinding te vormen tussen het Oranjekanaal en het kanaal Buinen-Schoonoord, dat, via het Zuiderhoofddiep van Buinen, weer aansloot op het Stadskanaal richting (stad) Groningen. Tussen 1926 en 1930 is het kanaal Buinen-Schoonoord gegraven. De aanleg van dit kanaal was meer een werkverschaffingsprojekt dan dat het een direkt economisch doel diende. Door de jaren heen heeft de belangrijkste functie gelegen in de waterhuishouding. Ook landbouwprodukten werden via het kanaal afgevoerd, vooral de aardappelen die per schip naar de aardappelmeelfabrieken werden vervoerd.
Ten tweede de (Odoorner) Zijtak, deze is gegraven met als doel de ontsluiting van de Weerdinger venen.
Verder dan Klijndijk zijn ze, door geldgebrek, echter niet gekomen.